Bockenrijders en de Moordregatta

De moordregatta houdt de herinnering levend aan de verschrikkelijke zaken die zich in de 18e eeuw in deze streken voordeden. Een bende rovers maakte de kempen onveilig. In het midden van de achttiende eeuw overspoelden golven van geweld onze Brabantse Kempen en het Limburgse platteland. Horden van gewetenloos boevenpak trokken plunderend en brandstichtend door onze vredige dreven. Zij noemden zich “De Bockenrijders”, naar schimmige luchtgeesten, die volgens een Middeleeuwse mythe, op bokken gezeten door de donkere nachtelijke hemel zwierven en zelfs afgesloten huizen konden binnendringen. Ooggetuigeverslagen maken hier melding van:

“Op een zekere dag stormde het zo verschrikkelijk dat de windmolen in Postel omwaaide. Op dat moment lag Jozef Cops achter een heg op de Rijt in Luijksgestel met zijn geweer op de loer om hazen te schieten. De hazen kwamen geregeld feestvieren op zijn akker waar hij de lekkerste spurrie gezaaid had. Opeens hoorde hij een ontzettende herrie en dacht eerst dat het de marechaussees waren. Maar spoedig zag hij een grote troep ruiters met zwierige mantels aan, die vlakbij hem als de bliksem door de lucht vlogen. Ze raakten bijna de bovenkant van de heg en het scheelde geen haar of ze hadden hem geraakt. De ruiters voerden een druk gesprek, maar Cops die flink verschoten was, verstond alleen dat ze dezelfde nacht naar Denemarken zouden vertrekken.”
Bockenrijders uitgeroeid!

Tegen het einde van de negentiende eeuw kamen de Bockenrijders eens in de buurt van de Postelse abdij. De witheren die een of ander voorgevoel hadden, begonnen de hemel te bidden dat deze gruwelijke roversbenden eindelijk eens onschadelijk gemaakt werd en uitgeroeid zou worden. En dat gebeurde werkelijk! Want de bokken waarop het gespuis gezeten was, konden ineens niet meer verder. Alsof er een onzichtbare muur in de lucht stond, raakten ze vast. Zowel de bokken als hun helse berijders verdwenen als rook boven het grondgebied van Postel. Alle Bockenrijders waren voorgoed opgeruimd, want vanaf die dag heeft geen mens ze meer gezien.
Bij het graven van het Wilhelminakanaal begin 20ste eeuw werd een lugubere vondst gedaan. Niet ver van de plaats waar nu het nieuwe roeipaviljoen van de Tilburgse Open Roeivereniging zich bevindt, stond een klein vervallen Kempisch boerderijtje. De ruïne van de boerderij moest verdwijnen toen het kanaal werd gegraven. Bij de graafwerkzaamheden stuitten de werkers op een graf.

Bij het graven werden botten en beenderen gevonden. Na het blootleggen van het graf werden de resten gevonden van een boerenfamilie, de lijken van twee volwassenen en acht kinderen. Niet ver daar vandaan stuitten de werkers op een tweede lugubere vondst. De overblijfselen van een man en een dier werden gevonden. De restanten van het dier vermoedelijk een bok, bedekten een koffer met een gouden schat. In de koffer werden diverse gouden crucifixen en monstranzen aangetroffen naast een onbekende hoeveelheid gouden munten. Nadat de volgende ochtend de politie gearriveerd was, waren de restanten van de man en de bok verdwenen tezamen met de koffer. Omwonenden op de nabij gelegen boerderijen maakten melding van een afgrijselijk lawaai in de nacht. Vanuit hun vensters hadden ze een gestalte in een rode mantel op een dier gezeten weg zien vliegen.
De boerderij was sinds de 18 eeuw verlaten en niet meer bewoond. De omwonenden meden de plek. Na het verdwijnen van de schat werden, nog vele jaren nadat het kanaal in gebruik was genomen, meldingen gedaan van gestalten in de lucht op de plek waar de boerderij ooit gestaan had